- Het aantal gerealiseerde flexwoningen blijft ver achter op de landelijke doelstellingen, met slechts 8.000 gerealiseerde units.
- Bewoners zijn doorgaans ontevreden over de beperkte ruimte en vertrekken vaak binnen enkele jaren.
- De mismatch tussen de woonbehoeften en het beleid benadrukt de noodzaak van strategische heroverweging.
Het tekort aan betaalbare woningen heeft de Nederlandse overheid ertoe gebracht om flexwoningen te introduceren als snelle en tijdelijke oplossing voor spoedzoekers, zoals starters, gescheiden personen en statushouders. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken (BZK) heeft daarom in 2019 de “Stimuleringsaanpak Flexwonen” gelanceerd, met als ambitie om jaarlijks 15.000 flexwoningen te realiseren.
Het flexwonenbeleid heeft zich sindsdien ontwikkeld van een tijdelijke noodoplossing tot een regulier onderdeel van het woonbeleid.
Ondanks deze inzet en veranderde benadering, is de praktijk anders uitgepakt dan verwacht. Dat schrijft het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) in een rapport.
De vraag is wel; hoe groot is het woningtekort nu echt als mensen snel doorstromen naar iets groters?
Een tegenstrijdig beeld: lagere realisatie, hoge verhuisbehoefte
Volgens de recente analyse van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) blijken de ambitieuze doelstellingen van het flexwonenbeleid nauwelijks haalbaar.
Tot nu toe zijn er slechts ongeveer 8.000 flexwoningen gerealiseerd, wat aanzienlijk minder is dan de beoogde 37.500 flexwoningen tot en met 2024.
De realisatie wordt belemmerd door complexe vergunningstrajecten en de moeilijkheid om geschikte locaties te vinden. Bovendien worden flexwoningen vaak op tijdelijke locaties geplaatst zonder directe nabijheid van essentiële voorzieningen, wat de aantrekkelijkheid voor langdurig gebruik beperkt.
Bewoners zijn veelal jonge alleenstaanden en huishoudens met lage inkomens, voor wie deze woningen vaak als tussenoplossing dienen. Door de krappe oppervlaktes (vaak minder dan 30 vierkante meter) en beperkte voorzieningen verlaten de bewoners gemiddeld na 1,8 jaar hun woning.
Het PBL meldt dat ongeveer 77% van de bewoners binnen drie jaar verhuist, wat duidt op een sterke wens voor een ruimer en permanenter onderkomen. Die doorstroming komt wel meer overeen met de oorspronkelijke bedoeling van flexwonen.
Onvrede over woonkwaliteit en locatie
Naast de beperkte ruimte ervaren bewoners vaak ook dat de locatie van de woningen niet ideaal is. Flexwoningen worden vaak gerealiseerd op locaties die snel beschikbaar zijn, maar niet per se goed bereikbaar of voorzien van dagelijkse gemakken. Hierdoor moeten bewoners van flexwoningen, vooral in niet-stedelijke gebieden, vaak grote afstanden afleggen om bijvoorbeeld naar een supermarkt of treinstation te gaan.
Dit belemmert de dagelijkse leefbaarheid en vergroot de wens om snel naar een meer permanente en beter gelegen woning te verhuizen.
Lessen voor de toekomst: een heroriëntatie van het flexwoonbeleid
De terughoudende resultaten van het flexwonenbeleid roepen vragen op over de strategie om tijdelijke huisvesting in te zetten als een van de pijlers van het nationale woonbeleid.
Een aantal lessen uit de HAT-woningen, geïntroduceerd in de jaren ’70 voor een- en tweepersoonshuishoudens, zou hierbij nuttig kunnen zijn. Hoewel deze HAT-woningen eveneens klein waren, boden ze vaak meer leefruimte (gemiddeld 41-50 vierkante meter) en werden ze beter geïntegreerd in stedelijke gebieden, wat zorgde voor een meer duurzame oplossing.
Een heroverweging van het flexwonenbeleid zou beleidsmakers moeten aanzetten om de focus te verleggen naar de bouw van meer permanente kleine woningen, maar dan met voldoende woonoppervlakte en nabij essentiële voorzieningen.
In combinatie met strategische locaties in stedelijke gebieden kan dit de kans vergroten dat bewoners zich langer thuis voelen en niet direct vertrekken zodra een betere optie zich aandient.