- Gemeenten waarschuwen dat het schrappen van voorrang voor statushouders de woningnood juist kan verergeren.
- Volgens lokale overheden zal het wetsvoorstel van minister Keijzer nauwelijks invloed hebben op wachttijden voor sociale huurwoningen.
- Juridische en praktische bezwaren stapelen zich op; meerdere gemeenten weigeren het plan uit te voeren.
Het voorstel van minister Mona Keijzer om statushouders geen voorrang meer te geven bij de toewijzing van sociale huurwoningen, is hard aangekomen bij gemeenten, maatschappelijke organisaties en experts.
In plaats van een oplossing te bieden voor de woningnood, vrezen zij dat het plan vooral nieuwe knelpunten creëert, in het bijzonder in de al overvolle asielopvang.
De bewindsvrouw stelt dat het niet uitlegbaar is dat vergunninghouders sneller een woning krijgen dan andere woningzoekenden. Haar voorstel om de Huisvestingswet aan te passen moet gelijke kansen bevorderen.
Maar uit reacties van bijna zestig gemeenten in NRC blijkt dat deze wijziging in de praktijk nauwelijks zal bijdragen aan kortere wachttijden, terwijl de druk op de opvanglocaties alleen maar groter wordt.
Het klinkt politiek goed, maar levert weinig op
Gemeenten zijn wettelijk verplicht om statushouders te huisvesten. Door hen de urgentie-status te ontnemen, raken zij volgens veel lokale overheden in een onmogelijke positie. Zonder voorrang zouden statushouders immers langer in de opvang blijven, waar nu al een kwart van de bedden wordt bezet door mensen die eigenlijk door zouden moeten stromen naar reguliere huisvesting. In 2026 zou dat kunnen oplopen tot de helft.
De wetswijziging creëert bovendien een schijnoplossing, stellen verschillende gemeenten. Zo blijkt uit regionale doorrekeningen dat het effect op wachttijden minimaal is.
Ook Peter Boelhouwer, hoogleraar woningmarkt aan de TU Delft, stelde eerder al dat de verandering slechts een beperkte impact zal hebben op de wachttijden voor reguliere woningzoekenden.
Opmerkelijk is dat in een ander wetsvoorstel van dezelfde minister statushouders wél worden erkend als groep met een urgente huisvestingsvraag. Dit roept vragen op over de consistentie van het beleid.
Gemeenten zien de tegenstrijdigheid: in de ene wet zijn statushouders een kwetsbare doelgroep, in de andere mogen ze niet langer als urgent worden aangemerkt.
Als alternatief voor urgentie wijst de minister op flexibele opstartwoningen en tijdelijke doorstroomlocaties. Maar ook daarvoor is weinig enthousiasme bij gemeenten. Zij bouwen liever direct betaalbare en permanente woningen, zodat de schaarse ruimte efficiënt benut wordt.
Of dat laatste wél gaat lukken is overigens natuurlijk ook maar de vraag.