- Huishoudens besteden een kleiner deel van hun inkomen aan wonen, ondanks stijgende huizenprijzen.
- De beschikbare woonruimte per persoon is de afgelopen tien jaar gelijk gebleven.
- De echte uitdaging ligt in het insider-outsider probleem op de woningmarkt, niet in een algemene schaarste aan woningen.
Hoewel het logisch lijkt om te denken dat de woningnood toeneemt, laten recente cijfers iets anders zien. Het aandeel van het inkomen dat huishoudens aan wonen besteden, is de afgelopen jaren afgenomen.
Ook de beschikbare woonruimte per persoon is in tien jaar nagenoeg gelijk gebleven: in 2023 heeft de gemiddelde Nederlander 45 vierkante meter tot zijn beschikking, een fractie meer dan de 44 vierkante meter in 2013.
Toch wordt er gesproken van een woningcrisis en roept de politiek op tot grootschalige bouwprojecten. Maar volgens econoom Frank Kalshoven, columnist bij De Volkskrant, zit het probleem niet in een algemene schaarste, maar in de ongelijke verdeling van de bestaande woningen.
Het insider-outsider probleem
Kalshoven wijst op het insider-outsider probleem: mensen die al een woning hebben – of dat nu een koopwoning, corporatiewoning of huurhuis is – blijven vaak zitten waar ze zijn. Hierdoor komen woningen die beter geschikt zouden zijn voor starters of gezinnen, niet beschikbaar. Vooral outsiders, zoals jonge stellen of mensen die hun eerste woning zoeken, ervaren daardoor grote problemen bij het vinden van een passende woning.
De huidige politieke focus op ‘bouwen, bouwen, bouwen’ is volgens Kalshoven niet de oplossing voor dit specifieke probleem.
In plaats daarvan moet het beleid zich richten op het versterken van de positie van outsiders en het beperken van de privileges van insiders. Alleen door deze ongelijke verdeling aan te pakken, kan er echt iets veranderen op de woningmarkt.