- Een toegevoegde regel in het wetsvoorstel voor de regulering van de middenhuur maakt het verhuren van zelfstandige woonruimte aan groepen huurders financieel minder aantrekkelijk.
- De regel stelt dat bij het verhuren van een woning aan drie of meer personen die geen duurzame gemeenschappelijke huishouding vormen, er per definitie sprake is van kamerverhuur, wat de huurprijs significant kan verlagen.
- De wet is nog in behandeling en de mogelijke gevolgen voor verhuurders en woongroepen worden nog besproken, met een beslissend moment op 29 februari 2024 in de Tweede Kamer.
In het wetsvoorstel voor de regulering van de middenhuur staat nu een specifieke toevoeging die grote implicaties kan hebben voor de verhuur aan groepen huurders, waarschuwt advocaat Laurens Vrakking van IJzer Advocaten in een opiniestuk voor Vastgoedjournaal.
Tot op heden was het mogelijk voor verhuurders om zelfstandige woonruimtes tegen een geliberaliseerde huurprijs te verhuren aan groepen huurders, mits deze groep als geheel de woning huurde. Dit maakte het financieel aantrekkelijk om grotere woningen aan bijvoorbeeld studenten of jonge professionals te verhuren.
Volgens de voorgestelde regelgeving wordt elke situatie waarin drie of meer personen samenwonen zonder dat er sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding, automatisch geclassificeerd als kamerverhuur.
Dit heeft als gevolg dat de huurprijs onderworpen wordt aan de puntentelling voor onzelfstandige woonruimte, wat doorgaans resulteert in een veel lagere huurprijs dan de geliberaliseerde huurprijs voor zelfstandige woonruimte.
Zo wordt het in de praktijk onmogelijk wordt om een complete woning tegen een geliberaliseerde huurprijs te verhuren aan drie of meer personen die een woning willen delen.