- Hugo de Jonge’s ministerschap van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (2022-2024) kenmerkt zich door energiek optreden, maar met wisselende resultaten.
- Zijn grootste wapenfeit, de Wet betaalbare huur, heeft onbedoeld geleid tot negatieve marktverstoringen.
- Hoewel De Jonge de ruimtelijke ordening weer op de agenda heeft gezet, laat de kwaliteit van zijn beleid te wensen over.
Het ministerschap van Hugo de Jonge, verantwoordelijk voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 2022 tot medio 2024, biedt bij terugblik een gemengd beeld.
Daarover schrijft oud-hoogleraar Gebiedsontwikkeling Friso de Zeeuw op LinkedIn en bij Binnenlands Bestuur.
Enerzijds stond hij bekend om zijn energieke en productieve aanpak, maar anderzijds zijn er significante tekortkomingen die zijn nalatenschap vertroebelen. Zijn directe voorgangster, Kajsa Ollongren, zette de lat echter laag, wat ervoor zorgde dat De Jonge relatief snel kon uitblinken, zo vindt De Zeeuw.
Successen en kritiekpunten
Een van De Jonge’s meest opvallende prestaties is de invoering van de Wet betaalbare huur op 1 juli 2024, die ondanks zijn demissionaire status door de Eerste Kamer werd geloodst.
Deze wet werd echter door veel experts bekritiseerd vanwege de potentiële negatieve effecten op de huurmarkt.
In de beginfase van zijn ambtstermijn miste De Jonge een kans om het dure en strikte verstedelijkingsbeleid van zijn voorgangster te herzien. Pas later in zijn ambtstermijn begon hij zich te verzetten tegen de beperkingen van het ruimtelijke woonbeleid, maar zijn initiatieven, zoals het concept ‘straatje erbij’, bleven beperkt.
De Jonge’s betrokkenheid bij woningcorporaties leverde hem veel sympathie op in die kring, vooral omdat hij hun rol in de volkshuisvestingsopgave versterkte.
Een van de meest geprezen aspecten van De Jonge’s ministerschap is zijn hernieuwde focus op nationale ruimtelijke ordening. Deze lof is echter onterecht volgens critici, die stellen dat elke minister onder de maatschappelijke en politieke druk uiteindelijk met een nota Ruimte zou zijn gekomen.
Hoewel zijn inzet en betrokkenheid niet kunnen worden ontkend, laten de resultaten van zijn beleid te wensen over, besluit De Zeeuw, die hem dan ook een krappe zes als rapportcijfer geeft.