- De ontwerpwet Tegenbewijsregeling Box 3 stuit op stevige kritiek vanuit de Tweede Kamer vanwege uitvoeringsproblemen en inconsistent beleid.
- Onderhouds- en renovatiekosten zijn niet aftrekbaar, terwijl belasting op waardestijgingen van vastgoed wel wordt voorgesteld.
- Ondanks signalen van onuitvoerbaarheid en eerdere precedenten die ander beleid rechtvaardigen, houdt het kabinet vast aan het wetsvoorstel.
Tijdens het Kamerdebat op 5 juni over de Ontwerp-Wet tegenbewijsregeling box 3 werd de spanning tussen theorie en praktijk in het belastingbeleid voor vastgoedbeleggers opnieuw blootgelegd.
De kern van de kritiek: het kabinet wil beleggers in box 3 belasten over de waardestijgingen van hun vastgoed, maar tegelijkertijd weigert het kosten zoals onderhoud en renovatie fiscaal aftrekbaar te maken.
Deze opstelling leidt tot een belastingdruk die volgens meerdere Kamerleden niet in verhouding staat tot het werkelijke rendement van vastgoedbeleggers. Het uitgangspunt dat belasting wordt geheven over een verondersteld rendement, wordt door velen als onvoldoende onderbouwd ervaren – zeker wanneer noodzakelijke uitgaven structureel buiten beschouwing blijven.
Arnoud Vlak, Managing director van Public Value, uit op LinkedIn zijn verbazing over de gang van zaken en zet enkele kritiekpunten nogmaals op een rij.
Geen draagvlak voor alternatieven
Tijdens het debat deden Kamerleden meerdere pogingen om met verbeteringsvoorstellen te komen. Geen ervan vond gehoor bij het kabinet. Oplossingen werden óf afgeschoten vanwege ICT-technische onuitvoerbaarheid, óf afgewezen omdat ze niet binnen de begroting zouden passen.
De uitvoeringstoets op de wet leverde op alle vlakken rode vlaggen op, een ongebruikelijk signaal dat doorgaans tot heroverweging leidt. Toch besloot het kabinet het voorstel zonder aanpassing in te dienen. In het debat probeerde de staatssecretaris vervolgens de bezwaren te relativeren, wat leidde tot de vraag of hij dit ook schriftelijk wilde bevestigen.
Die toezegging werd zonder tegenstribbelen gedaan, wat de indruk wekte dat hij het debat zo snel mogelijk achter zich wilde laten.
“Zou hij misschien gedacht hebben: ‘zo makkelijk had ik niet gedacht hier van af te kunnen komen. En op het moment dat die rode vlaggen tóch bewaardheid worden ben ik geen staatssecretaris meer’?”, vraagt Vlak zich af.
Achterhaalde redeneringen en selectieve argumentatie
Een ander heikel punt was het amendement van de BBB, waarin werd gepleit voor een geruisloze inbreng van vastgoed in een vennootschap, zonder overdrachtsbelasting.
Het kabinet wees dit af met het argument dat het zou neerkomen op ongeoorloofde staatssteun.
“Dit is toch wel een heel raar argument, omdat in 2010 exact dezelfde eenmalige faciliteit (als nu door de BBB wordt voorgesteld) in de wet werd geïntroduceerd voor de zogeheten ‘TerBeschikkingsStellings’ panden (TBS-panden)”, ziet Vlak.
De regels omtrent staatssteun zijn sindsdien niet ingrijpend gewijzigd, wat vragen oproept over de consistentie van het overheidsstandpunt. Het lijkt erop dat selectief wordt gekeken naar wat wel en niet uitvoerbaar of toegestaan is, afhankelijk van de politieke of budgettaire wenselijkheid.
Wat zien we dus?
De behandeling van dit wetsvoorstel legt structurele spanningen bloot in het fiscale beleid ten aanzien van vastgoedbeleggers. Belasting op papieren winsten, zonder ruimte voor aftrek van reële kosten, zet druk op de houdbaarheid van het beleid.
Zolang het kabinet geen bereidheid toont om consistent en uitvoerbaar beleid te formuleren, blijft het vertrouwen van beleggers en marktpartijen onder druk staan.